33499 |
augurk |
komkommertje:
eigen spellingsysteem
komkummerke (L217p Meerlo)
|
Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)]
I-7
|
21137 |
auto |
auto:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
auto (L217p Meerlo),
wagen:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
wage (L217p Meerlo)
|
een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22370 |
autoped |
ped:
pet (L217p Meerlo)
|
Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
boor:
boor (L217p Meerlo),
efferd:
ɛfǝrt (L217p Meerlo)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
krangs:
krangs (L217p Meerlo),
verkeerd:
verkeërd (L217p Meerlo)
|
achterstevoren, averechts || niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aoventèète (L217p Meerlo),
avond warm
aovend ète (L217p Meerlo)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azeͅi̯n (L217p Meerlo),
edik:
ēk (L217p Meerlo),
èk (L217p Meerlo)
|
azijn || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18282 |
baalschort |
baalscholk:
baalscholk (L217p Meerlo),
Sub scholk.
baalscholk (L217p Meerlo)
|
schort gemaakt van jute zak || voorschoot van een baalzak [zak van jute] gemaakt
III-1-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
slibberen:
slibbere (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo,
L217p Meerlo,
L217p Meerlo)
|
glijden [SGV (1914)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
24298 |
baars |
baars:
baars (L217p Meerlo)
|
baars
III-4-2
|