id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20429 | huwelijk | huwelijk: huwelijk (Meerlo) | huwelijk [SGV (1914)] III-2-2 |
21667 | hypotheek | hypotheek: hypetieëk (Meerlo) | de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)] III-3-1 |
21216 | identiteitskaart | persoonsbewijs: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"! persoeënsbewies (Meerlo) | de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21793 | iemand graag mogen | goed lijden: goed li-jje (Meerlo) | iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)] III-3-1 |
19296 | iemand hinderen | in de weg staan: ien de wèg stoan (Meerlo), plagen: ploage (Meerlo) | iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19232 | iemand iets op het hart drukken | de wacht aanzeggen: de waacht anzegge (Meerlo) | iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18941 | iemand iets verwijten | verwijten: verwiete (Meerlo) | iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18865 | iemand kwaad maken | ophitsen: ophitse (Meerlo) | iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19295 | iemand luidruchtig berispen | kijven: kieve (Meerlo), kīēve (Meerlo), smalen: smèle (Meerlo) | iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)] || kijven || schimpen, kijven III-1-4 |
19291 | iemand prijzen | bestuiten: bestuute (Meerlo), ophemelen: ophemele (Meerlo), prijzen: prīēze (Meerlo), stuiten: stütte (Meerlo) | iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)] || prijzen, lof toezwaaien || prijzen, lofspreken van III-1-4 |