33340 |
koewachter, veeknecht |
koeherd:
kuhart (L217p Meerlo),
koejong:
kujǫŋ (L217p Meerlo),
zweitser:
zwęi̯tsǝr (L217p Meerlo)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
koffie:
koffie (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
koffie [SGV (1914)] || koffie, een kop ~ [SGV (1914)]
III-2-3
|
20840 |
koffie zetten |
koffie opschudden:
koͅfi opsxødə (L217p Meerlo),
koͅfi oͅpsxødə (L217p Meerlo)
|
koffie zetten
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
dras:
dras (L217p Meerlo),
koffiedrats:
koffiedrats (L217p Meerlo)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kaokə (L217p Meerlo)
|
koken [RND]
III-2-3
|
20800 |
koken (tr.) |
koken:
kō̞kə (L217p Meerlo)
|
koken
III-2-3
|
24303 |
kolblei |
bliek:
eigen spellingsysteem
bliek (L217p Meerlo)
|
De kolblei lijkt op de brasem maar is bleker van kleur (blei, bliek, kapmes, kalfoog, platte, platter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
31244 |
kolengat |
kolengat:
kǭlǝgat (L217p Meerlo)
|
De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27]
II-11
|
31412 |
kolomboormachine |
kolomboormachine:
klǫmbǭrmǝšīn (L217p Meerlo)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|
19615 |
kom |
baar:
bōͅr (L217p Meerlo),
kom:
kom (L217p Meerlo),
kōm (L217p Meerlo),
schaal:
sxōͅl (L217p Meerlo)
|
groot plat bord of platte kom || grote platte kom van aardewerk || kom [SGV (1914)]
III-2-1
|