22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
Voor de eerste wereldoorlog spraken sommigen nog van Sinterklaos en zien vrouw. Zo werd door enkelen Sinterklaos en zien vrouw nog voorgesteld als een vieze oude bebaarde kerel en zijn vrouw als een in slechte kleren gehuld wijf.
sinterklāōs (L217p Meerlo)
|
St. Nicolaas
III-3-2
|
19065 |
sip (kijken) |
verlegen kijken:
verlêgge kieke (L217p Meerlo)
|
sip kijken [SGV (1914)]
III-1-4
|
25047 |
sissen |
sissen:
sissen (L217p Meerlo)
|
een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
eigen spellingsysteem
sjalot (L217p Meerlo),
mv -ten
schelot (L217p Meerlo)
|
[DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees (<fr.):
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
sjees (L217p Meerlo)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22477 |
sjoelen |
sjoelen:
sjoele (L217p Meerlo)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slaai (L217p Meerlo)
|
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
blond ɛn blòu gəslāgə (L217p Meerlo),
sloan (L217p Meerlo)
|
bont en blauw geslagen [RND] || slaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
33028 |
slaan met de zicht |
uithalen:
ythālǝ (L217p Meerlo)
|
De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.]
I-4
|
17744 |
slaap |
slaap:
sloap (L217p Meerlo)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|