34297 |
varken |
varken:
vērkǝ (L217p Meerlo),
vɛ̄rǝkǝ (L217p Meerlo),
zwijn:
zwęi̯n (L217p Meerlo)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
sxø̄tǝleŋ (L217p Meerlo)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
25359 |
varkensfeest |
karbonadevisite:
kɛrmǝnājvezit (L217p Meerlo)
|
Een feestje dat de eigenaar van het geslachte varken aan buren en/of vrienden geeft nadat het varken verwerkt is. Het werd wel eens een smulpartij die men begon met bloedworstsoep. Ook de kaantjes en de karbonade hoorden er soms bij. [N 28, 4; N 28, add.; monogr.]
II-1
|
33359 |
varkensketel |
aacht:
ǭt (L217p Meerlo)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenskooi:
vē̜ ̞rǝkǝskø̜i̯ (L217p Meerlo)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L217p Meerlo)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
smout:
smalt (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
smāÒlt (L217p Meerlo),
vet:
vet (L217p Meerlo)
|
reuzel [SGV (1914)] || smout [SGV (1914)] || vet
III-2-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
krenten:
krentǝn (L217p Meerlo),
schapenmest:
sxǭpǝnmest (L217p Meerlo),
schijt:
sxit (L217p Meerlo)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krep (L217p Meerlo)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastəloͅ:vənt (L217p Meerlo),
Ook: vastenaovend.
vastelāōvond (L217p Meerlo),
vastenavond:
vastenavent (L217p Meerlo),
Sub vastelaovond.
vastenāōvond (L217p Meerlo)
|
[Vastenavond]. || vastenavond [RND] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|