21193 |
vliegveld |
vliegveld:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
vliegveld (L217p Meerlo)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31214 |
vliegwiel |
vliegwiel:
vlixwīl (L217p Meerlo)
|
Zwaar, metalen wiel dat door zijn draaiing een machine telkens door het dode punt moet brengen. [N 33, 280b]
II-11
|
24499 |
vlier |
vlier:
-
flier (L217p Meerlo)
|
vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24505 |
vlierbes |
vlierkral:
vlīērkral (L217p Meerlo),
-
flier-krallen (L217p Meerlo)
|
vlierbes || vrucht van de vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
33598 |
vlies in een vrucht |
vlim:
eigen spellingsysteem
vlim (L217p Meerlo)
|
Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)]
I-7
|
24392 |
vlinder |
venijn:
fenient (L217p Meerlo),
vlinder:
vlendər (L217p Meerlo),
vlinder (L217p Meerlo),
tegw [tegenwoordig]
vlinder (L217p Meerlo)
|
vlinder [SGV (1914)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloeëj (L217p Meerlo),
vlooj (L217p Meerlo)
|
vlo || vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleui:
vlööj (L217p Meerlo)
|
vlooien [SGV (1914)]
III-4-2
|
21784 |
vloek |
vloek:
vloek (L217p Meerlo)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21395 |
vloeken |
godveren:
godverre (L217p Meerlo),
vloeken:
vloeke (L217p Meerlo),
vloekke (L217p Meerlo)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [SGV (1914)]
III-3-1
|