20451 |
weduwnaar |
wedman:
wedman (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
wetman (L217p Meerlo)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
stōf (L217p Meerlo)
|
stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|
31200 |
weegtoestel voor ijzer |
bascule:
bǝskyl (L217p Meerlo)
|
In dit lemma zijn de antwoorden bijeengeplaatst op vraag N 33, 208: "De weegschaal die gebruikt wordt om zwaar ijzerwerk te wegen." De benamingen in het lemma duiden verschillende weegtoestellen aan. De woordtypen bascule, pondel en unsel zijn specifiek van toepassing op een weegwerktuig met ongelijke armen, waarmee men, door met een klein gewicht aan de lange arm heen en weer te schuiven, een grote last, die aan de korte arm hangt, kan wegen. [N 33, 208]
II-11
|
21279 |
weelde |
weeld:
welt (L217p Meerlo)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
herfstweer:
herfstweer
herfstwèèr (L217p Meerlo)
|
herfstweer
III-4-4
|
19346 |
weerbarstig |
dwars:
dwars (L217p Meerlo)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
werlichte (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
⁄t wérlicht (L217p Meerlo)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || bliksemen, weerlichten
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
onweer:
het onweer (L217p Meerlo),
weerlicht:
werlicht (L217p Meerlo)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wɛ̄r (L217p Meerlo)
|
weer [SGV (1914)]
III-4-4
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wɛ̄rwōlf (L217p Meerlo)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|