33479 |
witte aalbes |
witte miemeren:
mv: -e
witte miemere (L217p Meerlo)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluiterd:
fløͅi̯tərt (L217p Meerlo),
fluiterdkaas:
fløͅi̯tərtkiəs (L217p Meerlo),
hangop:
hangop (L217p Meerlo)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || soort kwark, wrongel
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
kapəs (L217p Meerlo),
kappesmoes:
kappesmoes (L217p Meerlo),
kapəsmus (L217p Meerlo)
|
kabuiskool || kabuiskool, witte kool || stamppot van witte kool
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
in MWaWb: ploegstaart (sic)
kwikstaart (L217p Meerlo),
ploegstaart:
ploegstart (L217p Meerlo),
plŏĕgstart (L217p Meerlo)
|
kwikstaart [SGV (1914)]
III-4-1
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
toer:
Toer en knipmuts hoorden bij elkaar. De muts was een zwart kapje dat bij het werken gedragen werd. Ze werd onder het achterhoofd met een snoertje vastgeknoopt. Zie ook afb. p. 291 (Vrouw mit toer, golde kettin mit krüs en slot).
toer (L217p Meerlo)
|
hoofddracht van vrouwen, ongeveer Brabantse muts
III-1-3
|
24642 |
witte narcis |
pinksterbloem:
pinksterbloem (L217p Meerlo),
-
pinksterbloem (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo,
L217p Meerlo,
L217p Meerlo,
L217p Meerlo,
L217p Meerlo)
|
narcis, witte, veldkers || witte narcis
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
weg:
weg (L217p Meerlo),
witte weg:
wetəwɛx (L217p Meerlo)
|
mik, gebakken van zuivere bloem || wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
gift:
gift (L217p Meerlo)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
woeker:
woeker (L217p Meerlo)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
woelen:
woële (L217p Meerlo)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|