e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dobber kurk: keurk (Meerlo), kø͂ͅrk (Meerlo) De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)] || dobber [SGV (1914)] III-3-2
dochter dochter: dōchter (Meerlo), maagdje: megje (Meerlo) dochter || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2
dode dode: doeëje (Meerlo), lijk: liek (Meerlo, ... ) dode || het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] || lijk III-2-2
doedelzak doedelzak: doedelzak (Meerlo) Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)] III-3-2
doek doek: dōēk (Meerlo, ... ) doek [SGV (1914)] III-1-3
doel goal (eng.): gool (Meerlo) Het doel. [DC 49 (1974)] III-3-2
doel bij verstoppertje spelen pot: pot (Meerlo, ... ) Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)] || Plaats waar de "zoeker"staat bij verstoppertje spelen. III-3-2
doelloos friemelen handvollen: haffele (Meerlo) haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)] III-1-2
doelman keeper (eng.): kieper (Meerlo) Doelverdediger. [DC 49 (1974)] III-3-2
doelpunt punt: pūnt (Meerlo) Doelpunt. [DC 49 (1974)] III-3-2