22415 |
dobber |
kurk:
keurk (L217p Meerlo),
kø͂ͅrk (L217p Meerlo)
|
De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)] || dobber [SGV (1914)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dōchter (L217p Meerlo),
maagdje:
megje (L217p Meerlo)
|
dochter || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20419 |
dode |
dode:
doeëje (L217p Meerlo),
lijk:
liek (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
dode || het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] || lijk
III-2-2
|
22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (L217p Meerlo)
|
Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18252 |
doek |
doek:
dōēk (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
gool (L217p Meerlo)
|
Het doel. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
pot:
pot (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)] || Plaats waar de "zoeker"staat bij verstoppertje spelen.
III-3-2
|
17925 |
doelloos friemelen |
handvollen:
haffele (L217p Meerlo)
|
haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
kieper (L217p Meerlo)
|
Doelverdediger. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22872 |
doelpunt |
punt:
pūnt (L217p Meerlo)
|
Doelpunt. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|