e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melkstoeltje melkstoel: mɛlkstōl (Meerssen), mɛlkštōl (Meerssen), melkstoeltje: męlǝkštø̄lkǝ (Meerssen) Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.] I-11
melktanden melktanden: melktan (Meerssen) melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)] III-1-1
melkzeef melkzeef: męlǝkzēf (Meerssen), melkzij: mɛlkzi (Meerssen), mɛlǝkzī (Meerssen), trechter: tręxtǝr (Meerssen), zij: zi (Meerssen), (Meerssen), zijbaar: zibār (Meerssen) Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.] I-11
mens (alg.) mens: ook voor man en vrouw; in dat laatste geval met minachting  minsch (Meerssen), ook voor man en vrouw; zowel geringachting als sympathiek medelijden  mensch (Meerssen), minsch (Meerssen), ook voor vrouw met een betekenis van geringschatting en medelijden (lastig mens; errem mens)  minsch (Meerssen) mens; wordt mensch gebruikt in de betekenis van man? Spreekt een vrouw b.v. van mn mensch?, wanneer ze haar man bedoelt? Komt het mensch voor in de betekenis van vrouw? En bedoelt men met die zegswijze alleen geringachting of ook sympathiek medelijden? [DC 05 (1937)] III-2-2
menstruatie regels: reigels (Meerssen) menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)] III-2-2
merel melder: meelder (Meerssen, ... ), zwartmelder: (zjwart)meelder (Meerssen) Hoe heet de merel? [DC 06 (1938)] || merel [DC 50b (1975)], [SGV (1914)] III-4-1
merg merg: merg (Meerssen, ... ) [N 10a (1961)]merg [SGV (1914)] III-1-1
merrie meer: mē̜r (Meerssen) Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
mest verspreiden (mest) spreiden: špręi̯ǝ (Meerssen) De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.] I-1
mest, stalmest mest: męs (Meerssen) De hieronder vermelde woorden zijn van toepassing op natuurlijke mest: het in de stallen van het vee gevormd mengsel van uitwerpselen en strooisel. In de vroegere potstal hoopte de mest zich op, totdat hij na afloop van het (winter)seizoen van daaruit naar het land werd gereden. Later werd de mest uit de stallen in de mestvaalt of -kuil verzameld. Met het woord stalmest, dat naast mest in gebruik is (gekomen), wordt de door het vee geproduceerde mest duidelijker onderscheiden van b.v. kunstmest en groenmest. Ruimer van betekenis dan (stal)mest zijn de abstracte termen beterij en vetting, waarmee het lemma besloten wordt. In de volgende lemmata wordt voor wat mest als deel van een samenstelling of woordgroep betreft, naar dit lemma verwezen. Men zij er echter op bedacht, dat in plaatsen waar men de t van mest als simplex normaal uitspreekt, deze medeklinker vaak nauwelijks of niet gehoord wordt in met mest beginnende samenstellingen (mestkar e.d.) en woordgroepen (mest varen e.d.). Begint het tweede deel van zulk een samenstelling of woordgroep met een s of š, dan worden de beide slotmedeklinkers van mest daaraan zelfs volledig geassimileerd (meststoker, mest spreiden e.d.). [JG 1a + 1b ; N 11, 12 + 16 + 27; N 11A, 3; N M, 10a + b; L 1 a-m; L A1, 200; L 31, 17; S 23; Wi 53; A 9, 25; Gi 1, III 6; RND, 51] I-1