e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opgezette zak platte tas: platte tésj (Meerssen) een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)] III-1-3
ophanger lus: lös (Meerssen), lø̜s (Meerssen), lusje: löske (Meerssen), lø̜skǝ (Meerssen) het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] II-7, III-1-3
ophouden met het werk op-hren (< du.): ophêûre (Meerssen), uitscheiden: oetsjeie (Meerssen) ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] III-1-4
opmaken opmaken: opmākə (Meerssen), xɛlt upma:kə (Meerssen) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opnemen opnemen: opnømǝ (Meerssen) De werkzaamheden van de ambtenaar van financiën voor de bepaling van de te betalen accijnzen. Men stelt daartoe de bierdichtheid of densiteit (soortelijk gewicht) vast met behulp van een vloeistofweger, areometer, bierweger of vochtmeter. Als de weger op gewicht is geijkt, spreekt men van een densimeter, is deze geijkt op procenten suiker, dan spreekt men van saccharometer. De hoeveelheid bier in de ketel kan men peilen met een peilstok. [N 35, 60; monogr.] II-2
opper hoop: (mv)  hø̜i̯p (Meerssen), huist: hūs (Meerssen), hūst (Meerssen), mijt: mīt (Meerssen) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: vèl (Meerssen) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oprispen rupsen: rupsje (Meerssen), röpsje (Meerssen), rø͂ͅpsje (Meerssen) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] III-1-2
opsteker opsteker: ǫpstēkǝr (Meerssen) Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3
optillen heffen: höffe (Meerssen), oplichten: òpløXtə (Meerssen) heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2