28838 |
paardehaar, kameelhaar |
hänsel:
hęnsǝl (Q099p Meerssen),
peerdshaar:
pē̜ršhǭr (Q099p Meerssen)
|
Tussenvoering met paardeharen inslag, met katoenen of wollen ketting. Ouderwets paardehaar, direct geweven, wordt gebruikt voor versterking op het linnen om mooie rollende revers te krijgen. De haren steken echter spoedig door de stof heen en de bewerking is zeer moeilijk en tijdrovend (Meima I, pag. 208). Tegenwoordig wordt vaak getwijnd paardehaar verwerkt. Dit moderne produkt is 80 cm breed. Ook haren van andere dieren als bijvoorbeeld kameel verwerkt men tot vulstof. Het woordtype hänsel duidt op paardehaar voor binnenvoering van de fa. Hänsel und Co (Lausitz) (Bonthond, pag. 31). [N 59, 37; N 59, 38]
II-7
|
24482 |
paardekastanje |
kastanjel:
kersjtaanjel (Q099p Meerssen)
|
kastanje [SGV (1914)]
III-4-3
|
24414 |
paardenhorzel |
oreik:
hooreik (Q099p Meerssen),
oorijk (Q099p Meerssen),
paardshorzel:
pertshoorstel (Q099p Meerssen)
|
paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33382 |
paarderuif |
roop:
rø̜i̯p (Q099p Meerssen)
|
Het samenstel van latten, gelijkend op een ladder, dat in schuine stand wordt aangebracht boven de paardekrib en waaruit de paarden langzaam het hooi (soms ook gras) kunnen eten. De benamingen met krib zijn waarschijnlijk oneigenlijk gebruikt (vergelijk het woordtype hooikrib) of men kende ter plaatse oorspronkelijk geen ruif. Zie ook de toelichting bij het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). Zie voor de fonetische documentatie van (krib) het lemma "paardekrib" (2.3.3) en voor (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3, nr. 4.1.2. In de kaart zijn de ruif-, reep- en roop-opgaven aangevuld met die uit de lemma''s "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "schaapsruif" (2.4.13). [N 5A, 59a en 59b; A 14, 13; L 42, 3; L 45, 12; monogr.]
I-6
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pē̜ ̞rš[stal] (Q099p Meerssen),
pęrš[stal] (Q099p Meerssen)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
25037 |
paars, violet |
violet:
vlèt (Q099p Meerssen)
|
paars [SGV (1914)]
III-4-4
|
23325 |
paasavond |
paasavond:
poasjoavend (Q099p Meerssen)
|
paaschavond [SGV (1914)]
III-3-3
|
23944 |
paasbiecht |
paasbiecht:
de poasbeech (Q099p Meerssen)
|
De Paasbiecht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22509 |
paaseieren zoeken |
paaseieren rapen:
Paoscheier rapen (Q099p Meerssen)
|
Het gebruik om paaseieren te zoeken/rapen op Paaszaterdag, wanneer de uit Rome teruggekeerde klokken geluid hebben. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
23803 |
paaskaars |
paaskaars:
de Poaschkeerts (Q099p Meerssen)
|
De op Paaszaterdag gewijde kaars, de Paaskaars [oeësterkeëts, poaësjkeëts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|