e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlaams vlaams: vlaams (Meerssen) Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)] III-3-1
vlaamse gaai markolf: merkef (Meerssen, ... ), merrekef (Meerssen), mèrkef (Meerssen), meerkolf: mērkof (Meerssen) Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)] III-4-1
vlag vaan: vaan (Meerssen, ... ) vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)] III-3-1
vlak, gelijk vlak: vlak (Meerssen) vlak [SGV (1914)] III-4-4
vlees vlees: vleis (Meerssen), vleisch (Meerssen, ... ) vlees [DC 03 (1934)] III-2-3
vlees derven zich onthouden: zich oonthawwe (Meerssen) Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)] III-3-3
vlegelknuppel, slaghout kop: kǫp (Meerssen) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 √† 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4
vlegelstok geerd: gē̜rt (Meerssen), steel: štēl (Meerssen) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien flikkeflooien: flikkeflâôje (Meerssen) flikflooien [SGV (1914)] III-3-1
vleiwoord voor het varken kuus: kyš (Meerssen) [VC 14, 2c v] I-12