id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17814 | laten | laten: loate (Meerssen) | laten [SGV (1914)] III-1-2 |
23752 | laten wijden | het veld zegenen: `t velt zegene (Meerssen), laten inzegenen: loate inzegene (Meerssen), laten wijden: loate wieje (Meerssen), laten zegenen: loate zegene (Meerssen) | Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] III-3-3 |
25036 | lawaai maken | laweit maken: lawêît make (Meerssen), leven maken: leve make (Meerssen) | lawaai maken [SGV (1914)] III-4-4 |
25035 | lawaai, herrie | laweit: lawêî(t) (Meerssen) | lawaai [SGV (1914)] III-4-4 |
18356 | lederen pantoffel | pantoffel: pèntooffel (Meerssen) | pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3 |
20479 | leeftijd, ouderdom | leeftijd: oowe is zeer moeilijk leesbaar, kan ook oare zijn; geer loupt nog flink veur ne minsj van oowe lèftiet (Meerssen) | U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)] III-2-2 |
24973 | leeg, niets bevattend | leeg: lèg (Meerssen), lêg (Meerssen), ps. of toch omspellen volgens Frings: [lg]? läg (Meerssen) | leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] III-4-4 |
18920 | leegloper | leegloper: lêgluiper (Meerssen) | leeglooper [SGV (1914)] III-1-4 |
19365 | leep, doortrapt | leeps: leepsj (Meerssen) | leep [SGV (1914)] III-1-4 |
30796 | leerlooier | leerlooier: lę̄rlø̄jǝr (Meerssen) | Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10 |