25166 |
mist, nevel (alg.) |
damp:
zonder onderscheid
damp (Q099p Meerssen),
¯laaghangende mist¯
damp (Q099p Meerssen),
grijs:
(zonder onderscheid)
gries (Q099p Meerssen),
mist:
(zonder onderscheid)
mis (Q099p Meerssen),
dichter dan nevel
mist (Q099p Meerssen),
mot:
(zonder onderscheid)
mòt (Q099p Meerssen),
¯laaghangende mist¯
mot (Q099p Meerssen),
nevel:
licht
nevel (Q099p Meerssen)
|
mist en nevel [DC 27 (1955)]
III-4-4
|
23678 |
misweek |
misweek:
mèsweek (Q099p Meerssen)
|
Een misweek. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23553 |
miswijn |
miswijn:
mèswien (Q099p Meerssen)
|
De miswijn [mèswien?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17833 |
moe |
moeg:
meug (Q099p Meerssen),
mø:ch (Q099p Meerssen)
|
moe [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20331 |
moeder |
ma:
ma (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
maa (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
mam:
mam (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
soms
mam (Q099p Meerssen),
mama:
cf. VD s.v. "I. mamma
mamma (Q099p Meerssen),
cf. VD s.v. "mama
mama (Q099p Meerssen),
mem:
mem (Q099p Meerssen),
ba en mem zijn meer depressiatief; dne ba is ene zaatlap"; mar.: er wordt waarschijnlijk een vorm in de betekenis van "depreciatie"("depreciëren") (cf. VD) bedoeld
mem (Q099p Meerssen),
gewone volk
mem (Q099p Meerssen),
moeder:
moder (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
modĕr (Q099p Meerssen),
mooder (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen),
hogere standen
mooder (Q099p Meerssen),
ze mooder is aawt
mooder (Q099p Meerssen)
|
(moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || moeder; ik ga met mijn moeder naar de markt; volw. [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || moeder; ik ga met moeder naar de markt; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23928 |
moeder gods |
moeder gods:
mooder goats (Q099p Meerssen)
|
De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23397 |
moeder van smarten |
pita (<it.):
piëta (Q099p Meerssen)
|
Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24091 |
moeder-overste |
moeder-overste:
de moeder ooverste (Q099p Meerssen)
|
De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33019 |
moederkoren |
brand:
brand (Q099p Meerssen),
moerkoren:
mōrkorǝ (Q099p Meerssen)
|
De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.]
I-4
|
19100 |
moeite |
moeite:
meujte (Q099p Meerssen)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|