23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vreugmès (Q099p Meerssen),
vrø.mɛs (Q099p Meerssen)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (Q099p Meerssen),
vroͅuw (Q099p Meerssen),
wêtste, wê die vrouw woar (Q099p Meerssen)
|
vrouw [RND], [RND] || wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
vrow (Q099p Meerssen),
vrouwmens:
vrowmesch (Q099p Meerssen)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
kut:
Gemeen.
kut (Q099p Meerssen),
pruim:
Gewoon.
proem (Q099p Meerssen)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germpje:
germkǝ (Q099p Meerssen),
gęrmkǝ (Q099p Meerssen)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vē̜rš (Q099p Meerssen),
vɛrš (Q099p Meerssen),
vaarskalf:
vɛrs[kalf] (Q099p Meerssen)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germpje:
gɛrmkǝ (Q099p Meerssen)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (Q099p Meerssen),
lammerschaap:
lamǝršǭp (Q099p Meerssen),
melkschaap:
mɛlkšǭp (Q099p Meerssen),
ooi:
ōi̯ǝ (Q099p Meerssen),
ou:
ou̯ (Q099p Meerssen),
schaap:
šǭp (Q099p Meerssen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (Q099p Meerssen),
zoog:
zōx (Q099p Meerssen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zieje (Q099p Meerssen)
|
Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|