33528 |
framboos |
framboos:
framboos (Q099p Meerssen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
unnen broene paater (Q099p Meerssen)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (Q099p Meerssen),
frānjǝl (Q099p Meerssen)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
33529 |
fruit, ooft |
vruchten:
vröchte (Q099p Meerssen),
vrùchte (Q099p Meerssen)
|
I-7
|
33531 |
fruitboom |
fruitboom:
fruitbuim (pl) (Q099p Meerssen)
|
I-7
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (Q099p Meerssen)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
goon (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijglok:
rielooker (Q099p Meerssen)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28925 |
gaatjestang |
gaatjestang:
gētšǝstaŋ (Q099p Meerssen)
|
Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a]
II-7
|
21314 |
galgenaas |
galgskind:
gallengskind (Q099p Meerssen)
|
galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|