e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwabaal en puitaal aalkuit: al’kūt (ook: ōͅls’kūt) (Meeswijk), aalskuit: ōͅls’kūt (Meeswijk) puitaal III-4-2
kwart el, maat van 17 cm kwart: kwaart (Meeswijk) de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)] III-4-4
kwartel kwartel: kwattel (Meeswijk), kwatəl (Meeswijk) kwartel || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)] III-4-1
kwast, noest aast: ̇ǭs (Meeswijk), knaster: knastǝr (Meeswijk), knoest: knus (Meeswijk), knook: knōǝk (Meeswijk) Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.] II-12
kweek kweek: kweek (Meeswijk), kwēək (Meeswijk), kwēǝ.k (Meeswijk), puinen: pø̜i̯nǝ (Meeswijk), inz. de wortelstokken  pøͅynə (mv.) (Meeswijk) Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)] I-5, III-4-3
kweepeer kweepeer: vrucht vd cydonia vulgaris  ’kwēͅpēͅr (Meeswijk) kweepeer I-7
kwispelstaarten kwispelen: kwespələ (Meeswijk) kwispelen ve hond III-2-1
laag schoven op de wagen laag: lǭx (Meeswijk) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laagte in een akker slei: slęj (Meeswijk), zonk: zoŋk (Meeswijk) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8
laars (alg.) bot: boͅt (Meeswijk) laars III-1-3