e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schelden, schimpen schelden: sjél’ə (Meeswijk) uitvaren, tieren III-1-4
schelm batraaf: cf. Weijnen p. 10 s.v. "batraof"= straatvlegel ; tweede deel v.h. woord is onverklaard; eerste deel van limb. batte (fr. battre?)  bàtraaf (Meeswijk), schelm: sjélləm (Meeswijk) schelm III-1-4
schemeren van de ogen schemeren: t schummert veur m`n ouge (Meeswijk), ət šømərt mex v"r mən oͅugə (Meeswijk) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schenen schenen: šēǝnǝ (Meeswijk) Gekliefde en geschaafde wissen. Zij worden vooral gebruikt voor fijn vlechtwerk. Ook de wanden van duivenmanden worden met schenen volgevlochten. [N 40, 85; monogr.] II-12
schenkel heesje: īəskə (Meeswijk), schenk: šęŋk (Meeswijk), schenkel: šeͅŋkəl (Meeswijk), šęŋkǝl (Meeswijk) Bovenbeen boven de knie. Zie afbeelding 2.39. [N 8, 32.8, 32.9, 32.10 en 32.11] || onderbeen (als deel van een geslacht dier), schenkel || schenkel [Goossens 1b (1960)] I-9, III-2-3
schenkkan karaf: kəraf (Meeswijk) karaf III-2-1
scheppen scheppen: šø̜pǝ (Meeswijk) Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] II-3
scheren scheren: šēərə (Meeswijk) scheren III-1-3
scherp eggen voorwaarts [eggen]: vø̄rwars (Meeswijk) Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.] I-2
scherp inhebben (een/het) ijzer inhebben: īzǝr enøbǝ (Meeswijk), (het) scherp inhebben: ǝt šęrp enøbǝ (Meeswijk) Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53] I-11