e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkensstal, varkenshok varkensstal: vɛ.rǝkǝs[stal] (Meeswijk) De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6
varkensvet gesmolten vet: gəsmoi̯ljtjšə veͅt (Meeswijk) gesmolten vet [Goossens 1b (1960)] III-2-3
vaste boord bandje: beͅn`t`ə (Meeswijk) halsboord III-1-3
vaste uitwerpselen keutelen: kyǝ.tǝlǝ (Meeswijk), stront: stro.nt (Meeswijk) Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11
vastenavond vastelavond: Teuth. vastelaevent.  vastəlōͅvənt (Meeswijk) Vastelavond: De drie dagen voor Aswoensdag. III-3-2
vat vat: vā.t (Meeswijk  [(18 kg)]  ) Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.] II-3
vat, ton ton: ton (Meeswijk) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12
vechthaan vechthaan: vɛgān (Meeswijk) Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
veearts meester: męi.stǝr (Meeswijk), veterinair: vetǝrnē̜r (Meeswijk) [JG 1a, 1b; Vld.; monogr.] I-11
veel drinken lampetten: lāmpeͅtə (Meeswijk), zuipen: zupə (Meeswijk) overdadig alkoholische dranken gebruiken, zuipen || veel drinken III-2-3