24366 |
kwabaal en puitaal |
aalkuit:
al’kūt (ook: ōͅls’kūt) (L424p Meeswijk),
aalskuit:
ōͅls’kūt (L424p Meeswijk)
|
puitaal
III-4-2
|
25311 |
kwart el, maat van 17 cm |
kwart:
kwaart (L424p Meeswijk)
|
de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwattel (L424p Meeswijk),
kwatəl (L424p Meeswijk)
|
kwartel || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32254 |
kwast, noest |
aast:
̇ǭs (L424p Meeswijk),
knaster:
knastǝr (L424p Meeswijk),
knoest:
knus (L424p Meeswijk),
knook:
knōǝk (L424p Meeswijk)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
24880 |
kweek |
kweek:
kweek (L424p Meeswijk),
kwēək (L424p Meeswijk),
kwēǝ.k (L424p Meeswijk),
puinen:
pø̜i̯nǝ (L424p Meeswijk),
inz. de wortelstokken
pøͅynə (mv.) (L424p Meeswijk)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
vrucht vd cydonia vulgaris
’kwēͅpēͅr (L424p Meeswijk)
|
kweepeer
I-7
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwespələ (L424p Meeswijk)
|
kwispelen ve hond
III-2-1
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L424p Meeswijk)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33650 |
laagte in een akker |
slei:
slęj (L424p Meeswijk),
zonk:
zoŋk (L424p Meeswijk)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
boͅt (L424p Meeswijk)
|
laars
III-1-3
|