e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lelijk lelijk: lîêlək (Meeswijk) lelijk III-1-4
lende lende: də len`ə (Meeswijk), lenje (Meeswijk) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lendenen en kuil lenden: lęi̯njǝ (Meeswijk), miltkuil(en): me.lkūl (Meeswijk) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lienen (Meeswijk) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lenig gezwank: gezwang (Meeswijk), gəzwaŋk (Meeswijk, ... ) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar voorjaar: ⁄vø̄ərjōͅr (Meeswijk), vroegjaar: ⁄vrø̄jōͅr (Meeswijk) voorjaar, lente III-4-4
lepe, doortrapte kerel filou (fr.): fĭĕlŏĕ (Meeswijk), gewiekste kerel: gewiksde kerel (Meeswijk) doortrapt, geslepen iemand || een gewiksde kerel III-1-4
lepel lepel: lēəpəl (Meeswijk) lepel III-2-1
leraar leraar: leraar (Meeswijk) een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leren beenkap get: Syn. stevel.  geͅt (Meeswijk) 1. beenkap (soort schoeisel) III-1-3