19728 |
schrijftafel, bureau |
bureau:
by(3)̄ro (L424p Meeswijk),
bərō (L424p Meeswijk)
|
schrijftafel, bureau
III-2-1
|
33816 |
schrikachtig |
schouw:
šǫu̯ (L424p Meeswijk)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
18871 |
schrikken |
zich verschrikken:
zich vərsjrikkə (L424p Meeswijk)
|
schrikken, zw.reflex.ww.
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
šrobə (L424p Meeswijk)
|
schrobben
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
šrøbər (L424p Meeswijk)
|
schrobborstel, schrobber
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
schrompzeeg:
šromp˲zē̜x (L424p Meeswijk),
stootzeeg:
stuǝt˲zē̜x (L424p Meeswijk)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
27356 |
schroefdraad |
draad:
dr ̇ǭt (L424p Meeswijk)
|
De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.]
II-11
|
19411 |
schroeien |
snerken:
sneͅrkə (L424p Meeswijk)
|
verschroeien
III-2-1
|
31957 |
schroevendraaier |
tournevis:
turnǝves (L424p Meeswijk)
|
Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.]
II-12
|
20489 |
schrokken |
vreten:
vrēətə (L424p Meeswijk)
|
gulzig eten
III-2-3
|