33587 |
sjalot |
sjalot:
šaloͅt (L424p Meeswijk),
sjarlot:
šərloͅtə (L424p Meeswijk)
|
sjalot, kleine uisoort || sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (L424p Meeswijk)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slāi (L424p Meeswijk),
slāj (L424p Meeswijk)
|
[Goossens 1b (1960)]sla
I-7
|
17744 |
slaap |
slaap:
slaop (L424p Meeswijk),
slōͅp (L424p Meeswijk)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
bavet:
zie het Groene boekje s.v. "bavet
bàvét (L424p Meeswijk),
zeverlap:
zéivərlàp (L424p Meeswijk)
|
slabbetje || zeverlap
III-2-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (L424p Meeswijk)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
vaardig:
vɛ̄rdǝx (L424p Meeswijk)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
vaardig:
vɛ̄.rdǝx (L424p Meeswijk)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
22825 |
slaghout bij het beugelen |
slager:
slēgər (L424p Meeswijk)
|
Slager: 2. (Beugelspel) houten handspaat waarmee de beugelbollen gedreven worden.
III-3-2
|
24375 |
slak |
slak:
slɛk (L424p Meeswijk)
|
slak
III-4-2
|