34015 |
vooruit |
allez-ju:
alę jø̄ (L424p Meeswijk),
ju:
jø̜ (L424p Meeswijk)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
25097 |
vooruitkomen, vorderen |
avanceren:
avanceren (L424p Meeswijk)
|
vooruitkomen [avanceren, vorderen, plakken, plakmaken, verkuvereren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33853 |
vooruittrappen |
kappen:
kapǝ (L424p Meeswijk),
schoppen:
sxopǝ (L424p Meeswijk),
vooruithouwen:
vǭrutǫu̯ǝ (L424p Meeswijk)
|
De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
17673 |
voorvoet |
voorste deel van de voet:
t veurste deil van de voot (L424p Meeswijk)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34583 |
voorwand |
hoofdbred:
ø̜i̯t˱brī ̞ǝt (L424p Meeswijk),
karbred:
karbrēt (L424p Meeswijk),
voorste hoofdbred:
[voorste] ø̜i̯t˱brēt (L424p Meeswijk)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
26005 |
voorweeg |
achterkant:
axtǝrkanjtj (L424p Meeswijk)
|
De zijde van de molenkast waar zich trap en ingang bevinden. Zie ook afb. 22. [N O, 45a; A 42A, 97; Sche 16]
II-3
|
18911 |
voorzichtig |
voorzichtig:
vərzichtəch (L424p Meeswijk)
|
voorzichtig
III-1-4
|
25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gəvry(3)̄r (L424p Meeswijk)
|
vorst, het vriezen
III-4-4
|
24397 |
vos |
vos:
voͅs (L424p Meeswijk)
|
vos
III-4-2
|
33811 |
vos, vospaard |
vos:
vos (L424p Meeswijk)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|