30617 |
waterbeits |
beits:
bęjts (L424p Meeswijk)
|
Waterachtige kleurstof voor hout die gedeeltelijk in de houtvezels trekt. Zie ook het lemma ɛwaterbeitsɛ in wld II.9, pag. 193.' [N 56, 44b-c; monogr.]
II-12
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblǭs (L424p Meeswijk)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
zwadem:
zwāi̯əm (L424p Meeswijk)
|
wasem
III-2-1
|
24273 |
waterhoen |
duikeendje:
of: duikhoentje?; IPA; omgesp.
dukhēntšə (L424p Meeswijk),
waterhennetje:
waterhinke (L424p Meeswijk)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
muər (L424p Meeswijk)
|
waterketel
III-2-1
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wātǝrlǭx (L424p Meeswijk)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
snep:
snep (L424p Meeswijk)
|
watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22860 |
weddenschap |
weddenschap:
wèdənšop (L424p Meeswijk)
|
Weddenschap.
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
wedevrouw:
weedəvròw (L424p Meeswijk)
|
weduwe
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
weedəmàn (L424p Meeswijk)
|
weduwman
III-2-2
|