31786 |
zagen |
zegen:
zē̜gǝ (L424p Meeswijk)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
18393 |
zak in kledingstuk |
maal:
Ss. Maalplag, binnenmaal, broeksmaal.
mā:l (L424p Meeswijk)
|
zak in jas, broek of mantel
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
maalplag:
mā:lplak (L424p Meeswijk),
Ss. sub maal.
maalplag (L424p Meeswijk)
|
[zakdoek]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
pree:
van franse "prêt"(prêter)
pree (L424p Meeswijk)
|
zakgeld
III-2-2
|
19436 |
zand strooien |
zavelen:
zāvələ (L424p Meeswijk)
|
de vloer bestrooien met zand
III-2-1
|
33143 |
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen |
zandloper:
za.ntlø̜i̯.pǝr (L424p Meeswijk)
|
De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
22697 |
zang |
zang:
za.ŋk (L424p Meeswijk)
|
[II]. Zang: Het zingen.
III-3-2
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (L424p Meeswijk)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
kleine lijster:
klein liester (L424p Meeswijk),
lijster:
listər (L424p Meeswijk)
|
lijster || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19560 |
zeef |
zij:
zēi̯ (L424p Meeswijk)
|
zeef
III-2-1
|