e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groot in zijn soort bonk: bonk (Meeswijk) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4
grootvader bestevader: béstəvaadər (Meeswijk) grootvader (arch.) III-2-2
grote hoeveelheid, hoop hoop: hoop (Meeswijk), smijt: smī.t (Meeswijk) een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || grote hoeveelheid III-4-4
grote knikker bom: Voor een bom krijgt ge 25 huven.  bo:m (Meeswijk) Bom: 3. Dikke ijzeren knikker. III-3-2
grote lijster grote lijster: groete liester (Meeswijk) grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)] III-4-1
grote schoonmaak poets: pots (Meeswijk) schoonmaak III-2-1
grote weegbree petten: plantago major  patš (Meeswijk), smele: smielen  smilə (Meeswijk) weegbree, brede || weegbreesteel III-4-3
grove stem grove stem: ⁄n grōf stəm (Meeswijk) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guit strop: strup (Meeswijk) guit, bengel III-1-4
guit, schalk kwakkert: kwakkert (Meeswijk), ondeugd: ondeeeg (Meeswijk) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4