25005 |
groot in zijn soort |
bonk:
bonk (L424p Meeswijk)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
béstəvaadər (L424p Meeswijk)
|
grootvader (arch.)
III-2-2
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hoop (L424p Meeswijk),
smijt:
smī.t (L424p Meeswijk)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || grote hoeveelheid
III-4-4
|
22504 |
grote knikker |
bom:
Voor een bom krijgt ge 25 huven.
bo:m (L424p Meeswijk)
|
Bom: 3. Dikke ijzeren knikker.
III-3-2
|
24165 |
grote lijster |
grote lijster:
groete liester (L424p Meeswijk)
|
grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19502 |
grote schoonmaak |
poets:
pots (L424p Meeswijk)
|
schoonmaak
III-2-1
|
24857 |
grote weegbree |
petten:
plantago major
patš (L424p Meeswijk),
smele:
smielen
smilə (L424p Meeswijk)
|
weegbree, brede || weegbreesteel
III-4-3
|
21508 |
grove stem |
grove stem:
⁄n grōf stəm (L424p Meeswijk)
|
grove stem [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19082 |
guit |
strop:
strup (L424p Meeswijk)
|
guit, bengel
III-1-4
|
19103 |
guit, schalk |
kwakkert:
kwakkert (L424p Meeswijk),
ondeugd:
ondeeeg (L424p Meeswijk)
|
guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|