e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleinwerk klein werk: klęjn wɛrk (Meeuwen) Het werk dat bestaat uit het maken van kleine kledingstukken. [N 59, 194a] II-7
klep (van pet) klep: klaep (Meeuwen) klep van een muts III-1-3
kleppers kleppers: klepper (Meeuwen) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
kletsen kazelen: cf. WNT: sub wielewalen (I), 3. (Gewest.) Onsamenhangende taal of onzin uitslaan; steeds van gespreksonderwerp wisselen; wauwelen, kletsen, zeuren. [...] kazelen, zeuren (Maasen en Goossens).  kazelen (Meeuwen), parleien (<fr.): `beweeren`  parleien (Meeuwen), parlesanten (<sp.): parlesanten (Meeuwen), wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wauwelen (Meeuwen), zeveren: Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.  zeiveren (Meeuwen), zeveren (Meeuwen), zwetsen: hè zwètst (Meeuwen) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || parlesanten; geef de dialectvorm van dit woord op indien het bestaat; wat betekent het ? [ZND 40 (1942)] || praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsoor klatsoor: kladzui̯ǝr (Meeuwen) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelkous: babbelkuis (Meeuwen), babbelwijf: babbelwīef (Meeuwen), kakel: Van Dale: kakel, 1. (Wdl. alleen v.) die kakelt, kletskous.  kakel (Meeuwen), klater: klater (Meeuwen), kwek: Van Dale: kwek, I. iem. die kwekt, kletskous; - II. (gew.) kwak.  kwèèk (Meeuwen), muilgetuig: muulgetūg (Meeuwen), praatmuts: e dof  proatmets (Meeuwen), slater: slater (Meeuwen), waswijf: waschwīef (Meeuwen) een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Meeuwen) kleur [DC 42B (1967)] III-4-4
klezoor een kwart: ęj kwārt (Meeuwen) Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.] II-8
klieven klieven: klēvǝ (Meeuwen), kloven: klo.və (Meeuwen) Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] II-12, III-1-2
klikspaan zwetser: zwetser (Meeuwen) klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)] III-3-1