e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opstapelen van graanzakken optassen: ǫptastǝ (Meeuwen) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven opsteken: ǫpstē̜.kǝ (Meeuwen) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
optillen heffen: hɛfə (Meeuwen), opheffen: òpøfə (Meeuwen) (Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || optillen [RND] III-1-2
optoppen, oplangen aanbinden: ān˱benǝ (Meeuwen), houter verlengen: hø̜jtǝr vǝrleŋǝ (Meeuwen) De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.] II-9
optopper stellingloot: stɛleŋlȳt (Meeuwen), verlenghout: (mv)  vǝrleŋhø̜jtǝr (Meeuwen) Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b] II-9
optuigen aandoen: ā.ndō.n (Meeuwen) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
opvoeden, grootbrengen opbrengen: opbrènge (Meeuwen), opleiden: opleije (Meeuwen), optrekken: een volkser gezegde voor opleije  optrèkke (Meeuwen) opvoeden || opvoeden, grootbrengen III-2-2
opvoeding opvoeding: opvojing (Meeuwen) opvoeding III-2-2
opzettelijk expres: ekspres (Meeuwen), De höbs det espres neet gezagt  espres (Meeuwen), ook materiaal znd 1a-m  espres (Meeuwen) moedwillig, opzettelijk || moedwillig,opzettelijk || opzettelijk [ZND 23 (1937)] III-1-4
opzichter conducteur: kondøktø̄r (Meeuwen), opzichter: op˲zextǝr (Meeuwen), surveillant: sibiljant (Meeuwen) De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9