e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardetuig getuig: gǝtīx (Meeuwen), paardsgetuig: pē̜rs˲gǝtī.x (Meeuwen) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10
pad, paadje pad, paadje: pāt (Meeuwen) een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] III-3-1
paddestoel (alg.) kampernoelie: WLD  kampernoelie (Meeuwen), paddestoel: padəstūl (Meeuwen), padəstô.l (Meeuwen) paddestoel [RND] || paddestoel, Een eetbare ~ in het algemeen (foens, kampernoelie). [N 92 (1982)] III-4-3
pafferig dik, opgeblazen van lijf opgestijfd: opxəstīft (Meeuwen) opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1
pak slaag pak slaag: pak slɛ.ch (Meeuwen) Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] III-1-2
pak, kostuum kostuum: kəstym (Meeuwen), manskostuum: manskestùum (Meeuwen, ... ), tenue (fr.): təni (Meeuwen), tenue  teniej (Meeuwen, ... ) een herenkostuum [N 59 (1973)] || kostuum III-1-3
pakking rap: rap (Meeuwen) In dit lemma zijn de materialen waarmee een buisverbinding vloeistof- of gasdicht kan worden gemaakt, bijeengeplaatst. Hennep is een eenjarige plant waarvan de vezels werden gebruikt om er dichtingsmateriaal voor leidingen van onder meer gas en water van te vervaardigen; in gevlochten vorm wordt het in fittingen van buizen aangebracht. Het woordtype strikkoord (Q 117, Q 118, Q 121c) is een benaming voor geteerde hennep. Dit materiaal wordt als afdichting in fittingen aangebracht; het wordt op zijn plaats gehouden door een ingegoten ring van lood. In plaats van het ingieten van een loden ring kan ook met geteerd strikkoord en zgn. ɛkoud loodɛ een verbinding worden gemaakt. Dit laatste bestaat uit looddraad of bandlood dat in bossen in de handel verkrijgbaar is. Nadat de buisverbinding met strikkoord is opgevuld, worden er met behulp van de strikbeitel een aantal ringen looddraad achter gedreven totdat de verbinding geheel gevuld is (Tabak, pag. 317-318). Blijwol (Q 121c) en striklood (Q 117, 118) zijn benamingen voor dit ɛkoude loodɛ. Zie ook de lemmata ɛstrikbeitelɛ en ɛzetbeitelɛ. Kit (Q 117, Q 118, Q 121c) heeft dezelfde functie als lood. Volgens Zwiers I, pag. 187 wordt het onder meer onder de merknamen Fair en Hessoriet in de handel gebracht. Zie ook afb. 259. In Leuvense lijst 43, 3 werd gevraagd naar: "de afval van vlas of hennep, die gebruikt wordt om gaten te stoppen, om gasbuizen goed dicht temaken..." Uit dit materiaal zijn alleen die opgaven opgenomen, die specifiek verwezen naar materiaal voor het dichten van buisverbindingen.' [N 64, 123a-f; L 43, 3] II-11
paling, aal paling: pōͅleŋ (Meeuwen) paling III-4-2
palmboompje palm: paləm (Meeuwen), paum (Meeuwen, ... ) palm || palmboompje (buxus) [ZND m] III-4-3
pand, bed bed: będ (Meeuwen  [(vier tot vijf voren)]  ), de volgende opgaven zijn meervoud  będǝ(n) (Meeuwen), pand: pãnt (Meeuwen  [(tien tot vijftien m)]  ), pɛn (Meeuwen), pandje: pɛntjǝ (Meeuwen  [(synoniem met bed)]  ) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1