e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schraagsteiger schraagstelling: šrāxstɛleŋ (Meeuwen), stelling op bokjes: stɛleŋ op˱ bekskǝs (Meeuwen) Kleine, lage werkvloer, samengesteld uit schragen en planken. Volgens de invuller uit Q 19 wordt de schraagsteiger vooral binnenshuis gebruikt door bijvoorbeeld de stucadoor. [N 32, 7a; monogr.] II-9
schram schram: ṣram (Meeuwen), schrap: ṣrɛ.p (Meeuwen) Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] III-1-2
schrammen schrapen: ṣrɛ.pə (Meeuwen) Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)] III-1-2
schransen doorlaten: Omdejjet het niks kosde, höbben er zich op det fiêst vèèl aardig duurgeloate  duurloate (Meeuwen), spaden: Noa di-j lang wandeling haudste dèè ins mote zeen spaje  spaje (Meeuwen), vreten: vrète (Meeuwen) gulzig en doorgaans veel eten || overmatig eten en drinken || veel en gretig eten III-2-3
schrede schrede: sjrei (Meeuwen), stap: stap (Meeuwen) een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)] || Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] III-1-2
schreeuwen kwaken: kwaken (Meeuwen), schreeuwen: schreeuwen (Meeuwen), šrīǝvǝ (Meeuwen) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] I-12, III-3-1
schrijftafel, bureau bureau: byrō (Meeuwen) bureau III-2-1
schrikachtig schouw: šȳu̯ (Meeuwen) Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9
schrikkeljaar schrikkeljaar: šjrikəljoͅ:r (Meeuwen) Schrikkeljaar. III-3-2
schrikken rillen: rillen (Meeuwen), schrikken: sjrekə (Meeuwen), sjrikkə (Meeuwen), verschieten: vərsjēͅtə (Meeuwen), verstijven: verstijven (Meeuwen) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken III-1-4