e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wasgoed was: was (Meeuwen) de was III-2-1
wasknijper lijnwaadpinnetje: līvətpenəkəs (Meeuwen), lijnwaadspinnetje: li-jvespinke (Meeuwen), pinnetje: penəkəs (Meeuwen), pinke (Meeuwen), ook kortweg  pinke (Meeuwen), speld: spɛl (Meeuwen) klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] || wasknijper III-2-1
waslijn wasdraad: Mo zag: Vèèg mich de wasdroad ins driêg, dan kan ich seffes het li–jvendsj bûtenhange  wasdroad (Meeuwen) waslijn III-2-1
wasmand lijnwaadsmand: lējvǝsman (Meeuwen) In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
wastafel, wasbak lavabo: lavəbo (Meeuwen) wastafel III-2-1
waterdamp, wasem damp: damp (Meeuwen, ... ), domp: doemp (Meeuwen), domp (Meeuwen, ... ), soms hoort men dimp  dòmp (Meeuwen), wasem: wasem (Meeuwen), wāzəm (Meeuwen) damp || wasem || Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
waterdorpel raamdorpel: rāmdęrpǝl (Meeuwen), vensterdorpel: vęnstǝrdęrpǝl (Meeuwen) Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.] II-9
waterige kost briggel: briggel (Meeuwen), schotelwater: Ze zatten òs doa wat sjutelwater viêr, buu deste Maastreecht kos duur zeen (zo dun was ze)  sjutelwater (Meeuwen), slobber: slóbber (Meeuwen), slobber  slobər (Meeuwen) slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)] || zeer dunne soep III-2-3
waterketel, moor moor: my(3)̄r (Meeuwen, ... ), De muur stòng oppe stoaf te zòngele  muur (Meeuwen) de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel III-2-1
waterleiding leiding: ps. omgespeld volgens RND!  leͅi̯jiŋ (Meeuwen) het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)] III-3-1