e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bot bot: boͅt (Meeuwen) bot, ongeslepen III-2-1
bot eggen met de botte kant [eggen]: mǝt ˲dǝ bǫtǝ kant (Meeuwen), slepen: [slepen] (Meeuwen) Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.] I-2
bot mes viggel: vigkel (Meeuwen) een bot mes III-2-1
boter botter: bui̯tǝr (Meeuwen), butǝr (Meeuwen), bytǝr (Meeuwen) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham bobbes: Gèèf mich mè eine bòbbes möt wat sjruup erop Bruudskuub bracht bruud van hûs tot hûs; wèèrde doaviêr al ins Bòbbeskuub geneemd  bòbbes (Meeuwen), boterham: by.təram (Meeuwen) boterham III-2-3
boterham (kinderwoord) bob: bob (Meeuwen) boterham (kindertaal) III-2-3
boterham met stroop siroopse boterham: sjruupse buterham (Meeuwen) boterham met stroop III-2-3
boterkuip boterteil: bȳtǝrtęi̯l (Meeuwen) Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c] I-11
botteriken botteriken: bǫtǝrekǝ (Meeuwen) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
boutijzer bout: bø̜jt (Meeuwen), strijkbout: strīkbø̜jt (Meeuwen), strijkboutje: strīkbɛjtšǝ (Meeuwen) Een hol strijkijzer met losse bouten erin, die verwarmd moeten worden. De informant van K 361 vermeldt dat dit eigenlijk een ijzer voor de naaister is, omdat het lichter is dan het persijzer. De informant van L 416 geeft aan dat de bouten in een kachel verwarmd worden. Voor de informant van Q 99 is het een onbekend ijzer. [N 59, 21b; N 59, 20] II-7