e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Meeuwen) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
deksel van een doodskist scheel: scheel (Meeuwen), schèèl (Meeuwen) het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)] III-2-2
dekzeil bâche: baš (Meeuwen) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛ.mpex (Meeuwen), kort van adem/asem: kǫrt van ǭi̯ǝm (Meeuwen) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
denken denken: dingkə (Meeuwen), dinke (Meeuwen), dènke (Meeuwen), dèk dènk ich trègk aan di-j sjuun daag  dènke (Meeuwen) denken III-1-4
dennenappel dennenknop: dɛnəknop (Meeuwen) dennenappel III-4-3
dennennaalden dennennaalden: dennənōͅlen (Meeuwen) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
derdeling derling: dorleŋ (Meeuwen) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
desemen desemen: deiseme (Meeuwen), dejseme (Meeuwen), dɛi̯səmə (Meeuwen), desemen  deͅi̯səmə (Meeuwen) desemen || desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] || zuurdeeg in het broodbeslag doen III-2-3
deugniet balenger: cf. VD s.v. "belhamel"3. baldadige jongen, deugniet  bellenger (Meeuwen), een verbasterd woord voor belhamel det dèè belhenger nûw ins alti-jd ri-jzing en ònvrèè moot stuke  belhenger (Meeuwen), deugeniet: Det menneke zitsj vol dègenetestriêke(deugenieterijen) Dû, klein dègeneetsje desde bös (schertsend)  dègeneet (Meeuwen), ook materiaal znd 23,4  dēgəneet (Meeuwen), deugniet: deugniet (Meeuwen, ... ), dèèchnéét (Meeuwen), kapoen: kapoen (Meeuwen), lorejas: lóórəjas (Meeuwen), meester jan: meisterjan (Meeuwen), meester lap: meisterlap (Meeuwen), nest: nèst (Meeuwen), ondeugd: óndéécht (Meeuwen), fig Pak dich weg, stèk òndèèg deste bös  òndèègd (Meeuwen), ondeugend kind: ondègend kind (Meeuwen), onnut: ònnöt (Meeuwen), onnutterik: Waat hèèt mich dèèn ònnötterik weer gedoan  ònnötterik (Meeuwen), prengel: prengel (Meeuwen), schelm: sjelm (Meeuwen), Samenst. sjelechtig, sjemeri-j  sjelm (Meeuwen), stouterik: stuiterik (Meeuwen), stöjtərik (Meeuwen), strop: hier hoort men ook de uitspr. strop  stròp (Meeuwen), vlegel: vlegel (Meeuwen), vlegeltje: vliêgelke (Meeuwen), voyou (fr.): vajoe (Meeuwen) belhamel || deugniet [ZND 01 (1922)] || deugniet, dief || deugniet, leegloper || deugniet, stout persoon || een kwajongen || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] || gezegd van niet brave kinderen || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || lomperd, vlegel || ondeugend jongetje, kleine vlegel || stouterik || stouterik, deugniet || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)] III-1-4