e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droogstaan droogstaan: (de koe) stɛi̯ drīx (Meeuwen) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop kalisse: kalisse (Meeuwen), klis: klis (Meeuwen, ... ), klisduiveltje: klisdi-jvelke (Meeuwen), zwart  klisdĭĕvelke (Meeuwen) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] || kalissedropje || siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)] || zoethout en drop III-2-3
dropwater kalissenwater: kalissewater (Meeuwen), kliswater: kliswater (Meeuwen), Inne zumer moke vèè òs möt wat stèèfkes klis ein lekker fles kliswater Fr. réglisse: zoethout  kliswater (Meeuwen) dropwater || Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer bijzig: bi-jzig (Meeuwen), het droogt niet: hət drîecht ni (Meeuwen), klammig (weer): klampig (Meeuwen), klampig weèr (Meeuwen), nat (weer): nat (Meeuwen, ... ), nààt (Meeuwen), Zegsw. "Ich hauw gèè driêg of gèè naat aan mee li-jf"= ik was doornat. Weerspreuk: "Is Mei keel en naat, brèngt hèè kuren in het vaat".  naat (Meeuwen), natsig (weer): zelfst.nw.: naatsigheid of natigheid. Opm.: deze vorm op "-sig"komt vaker voor in het Br. dialect.  naatsig (Meeuwen), regenachtig (weer): (regenachtig) (Meeuwen), réngəlèchtich (Meeuwen), vers: vers (Meeuwen), vochtig (weer): vochtig (Meeuwen), vòchtich (Meeuwen) kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] || nat || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig, vochtig || regenachtig || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
druk druk: drek (Meeuwen) druk III-1-4
druk heen en weer lopen terug en voort bessemen: terug en voort besseme (Meeuwen) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
druk praten tateren: tateren (Meeuwen) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken drukken: drukə (Meeuwen) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukte maken beschaar maken: mooste iêver zuu ein bagatel zuvèèl besjaar make  besjaar make (Meeuwen), beslag maken: beslag maken (Meeuwen), razen: raozə (Meeuwen), zich druk maken: zex dreͅk mākə (Meeuwen) drukte maken || drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4
drukte, gedoe ambras: Fr. embras Mote ze doa nûw zuvèèl ambras viêr make  ambras (Meeuwen), begankenis: bəgaŋkənəs (Meeuwen), beschaar: besjaar (Meeuwen), drukte: dreGdə (Meeuwen), gedoe: gedoe (Meeuwen), geturbel: Waas mich det èè getörbel iêr vèè alles trègkgevònnen hauwe  getörbel (Meeuwen), laweit: Moot hèè nûw iêver zuu ein bagatel zuvèèl lewejt make  lewejt (Meeuwen), omslachtig gedoe: omslachtig gedoe (Meeuwen), slameur: slameur (Meeuwen, ... ) drukte || drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] || drukte, gedoe, met de nevengedachte aan moeilijkheden || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] III-1-4