e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
durven dorren: deerə (Meeuwen), dêrre (Meeuwen), durven: dɛrven (Meeuwen) durven [ZND 25 (1937)] III-1-4
dutje dutje: dutje (Meeuwen) Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] III-1-2
duur duur: deer (Meeuwen), dēr (Meeuwen), (= duur).  deer (Meeuwen) duur (hoge kostprijs) [ZND m] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)] III-3-1
duwen duwen: daouə (Meeuwen) duwen [RND] III-1-2
dwarsbalk biel: ps. omgespeld volgens RND!  bil (Meeuwen) de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)] III-3-1
dwarsbalkjes, egscheien scheien: šę.i̯ǝ (Meeuwen), warsbalkjes: wē̜rs˱bɛlǝkskǝs (Meeuwen) De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2
dwarsdrijven tegenwringen: tiêgevringe (Meeuwen), warsdrijven: wēͅrs driivə (Meeuwen) dwarsliggen; tegen iemands woorden of daden ingaan, met de bijgedachte niet mee te willen werken || Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)] III-1-4
dwarsdrijver dwarse, een -: dweerse (Meeuwen), dwarserik: dwarserik (Meeuwen), getweernde, een -: Zie ook: wèèrskop en wèèrserik Van dèè gedwèringe kri-jgste nûw ins nuuts geli-jk Het woord heeft te maken met getwèringd: verkeerd gedraaid  gedwèringe (Meeuwen), warserik: weersərik (Meeuwen), wēͅrsərek (Meeuwen), warskop: wat einj wēͅirskop (Meeuwen) dwarsdrijver || dwarskop || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] || Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)] III-1-4
dwaze streek flater: flater (Meeuwen), streek: streek (Meeuwen), toer: toer (Meeuwen) een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)] III-1-4
dweil dweil: opnemer, wordt rond aftrekker gedaan.  dweil (Meeuwen), opnemer: oͅpnēmər (Meeuwen), Ze hauwe eine dweil ligke viêr de kiêkediêr òm de veet op aaf te vège  opnemer (Meeuwen) dweil || Dweil aan een steel gebonden (zwabber, dweil, aftrekker) [N 79 (1979)] III-2-1