e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lendenen en kuil miltkuil(en): me.ltkű.lǝ (Meeuwen) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lī[ə}nən (Meeuwen) leenen [ZND m] III-3-1
lengte lengte: leŋdǝ (Meeuwen) Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b] II-7
lenig gezwak: gezwak (Meeuwen) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar uitersgang: de ûtersjank (Meeuwen), uitkomen: ûtkòmme (Meeuwen), voorjaar: het viêrjoar (Meeuwen), voortijd: de viêrti-jd (Meeuwen), vroegjaar: het vreegjoar (Meeuwen) voorjaar, lente III-4-4
lepe, doortrapte kerel fijne, een -: fīnə (Meeuwen), gehaaide, een -: eine geheidsde (Meeuwen), gemene, een -: gemene (Meeuwen), geslepen kerel: ein gesliëpe kèrel (Meeuwen), jood: Pas mè good op, want det is einen echte juud De uitdrukking stamt uit de tijd dat joden nog als vaak onbetrouwbare sjacheraars beschouwd en als dusdanig ook behandeld werden  juud (Meeuwen) doortrapte kerel || een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || een geslepen kerel || sluw, geslepen persoon III-1-4
lepel lepel: liepel (Meeuwen, ... ), līpəl (Meeuwen) lepel || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leugen leugen: leugen (Meeuwen), [ontrondingsgebied: leugen -> liegen]  ’t is ’n liege (Meeuwen) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1
leugen / gelogen gelogen (volt.deelw.): des gelugen (Meeuwen) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leunstoel zetel: zetel (Meeuwen) Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] III-2-1