e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
motregen, fijne regen motregen: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  motrèèngel (Meeuwen), muggendrup: muggendrup (Meeuwen), neetsel: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  neetsel (Meeuwen), stofregen: stofreingel (Meeuwen), van de kromme: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees). ps. wel vermeld op blz. 258: dèè kròmme rèèngel!  van dèè kròmme (Meeuwen) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, fijne regen || stofregen [ZND 38 (1942)] III-4-4
motregenen, licht regenen daar valt het van de kromme: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  doa viltsj van dèè kròmme (Meeuwen), druppen: dréppə (Meeuwen), neetselen: hət héét wàt gənitsəlt (Meeuwen), neetsele (Meeuwen), sprinkelen: sprinkelen (Meeuwen), spriŋkələ (Meeuwen), stofregenen: het stofrengelt (Meeuwen), stofrēͅŋələ, ət stofrēͅŋəlt (Meeuwen) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || miezelen, motregenen || motregen, fijne regen || Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mouw hazesprong: hāzǝsproŋ (Meeuwen), mouw: my.w (Meeuwen), mȳw (Meeuwen), mùuw (Meeuwen), mùuwe, mùuwkes  mùuw (Meeuwen) de mouw [N 59 (1973)] || Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW] I-9, II-7, III-1-3
mouwkop kop: kop (Meeuwen) Het gedeelte van de mouw van het colbert dat in de armsgatuitsnijding wordt ingewerkt. [N 59, 128] II-7
mouwomslag, manchet manchet: manšɛt (Meeuwen) Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW] II-7
mouwplank mouwplank: mȳwplaŋk (Meeuwen) De mouwplank gebruikt men voor het openpersen van de mouwnaden; zij wordt daartoe in de mouwen gestoken. De informant van L 416 zegt een mouwplank met één poot te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ. Zie afb. 16.' [N 59, 19d] II-7
mouwsplitje open slipje: ȳpǝ slepkǝ (Meeuwen) Het splitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131a] II-7
mouwvoering aannaaien mouwen aannaaien: mywǝ ānnęjǝ (Meeuwen) De voering van de mouw aan het armsgat hechten. [N 59, 127] II-7
mug mug: mègk (Meeuwen), mɛix (Meeuwen) mug III-4-2
muilpeer peer: pɛ.r (Meeuwen) Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] III-1-2