33152 |
opstapelen van graanzakken |
optassen:
ǫptastǝ (L364p Meeuwen)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstē̜.kǝ (L364p Meeuwen)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
17900 |
optillen |
heffen:
hɛfə (L364p Meeuwen),
opheffen:
òpøfə (L364p Meeuwen)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || optillen [RND]
III-1-2
|
29979 |
optoppen, oplangen |
aanbinden:
ān˱benǝ (L364p Meeuwen),
houter verlengen:
hø̜jtǝr vǝrleŋǝ (L364p Meeuwen)
|
De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.]
II-9
|
29980 |
optopper |
stellingloot:
stɛleŋlȳt (L364p Meeuwen),
verlenghout:
(mv)
vǝrleŋhø̜jtǝr (L364p Meeuwen)
|
Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b]
II-9
|
34000 |
optuigen |
aandoen:
ā.ndō.n (L364p Meeuwen)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
20201 |
opvoeden, grootbrengen |
opbrengen:
opbrènge (L364p Meeuwen),
opleiden:
opleije (L364p Meeuwen),
optrekken:
een volkser gezegde voor opleije
optrèkke (L364p Meeuwen)
|
opvoeden || opvoeden, grootbrengen
III-2-2
|
20207 |
opvoeding |
opvoeding:
opvojing (L364p Meeuwen)
|
opvoeding
III-2-2
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ekspres (L364p Meeuwen),
De höbs det espres neet gezagt
espres (L364p Meeuwen),
ook materiaal znd 1a-m
espres (L364p Meeuwen)
|
moedwillig, opzettelijk || moedwillig,opzettelijk || opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
28065 |
opzichter |
conducteur:
kondøktø̄r (L364p Meeuwen),
opzichter:
op˲zextǝr (L364p Meeuwen),
surveillant:
sibiljant (L364p Meeuwen)
|
De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|