29636 |
paardetuig |
getuig:
gǝtīx (L364p Meeuwen),
paardsgetuig:
pē̜rs˲gǝtī.x (L364p Meeuwen)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
pāt (L364p Meeuwen)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
kampernoelie:
WLD
kampernoelie (L364p Meeuwen),
paddestoel:
padəstūl (L364p Meeuwen),
padəstô.l (L364p Meeuwen)
|
paddestoel [RND] || paddestoel, Een eetbare ~ in het algemeen (foens, kampernoelie). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
opgestijfd:
opxəstīft (L364p Meeuwen)
|
opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17874 |
pak slaag |
pak slaag:
pak slɛ.ch (L364p Meeuwen)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kəstym (L364p Meeuwen),
manskostuum:
manskestùum (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
tenue (fr.):
təni (L364p Meeuwen),
tenue
teniej (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
een herenkostuum [N 59 (1973)] || kostuum
III-1-3
|
31671 |
pakking |
rap:
rap (L364p Meeuwen)
|
In dit lemma zijn de materialen waarmee een buisverbinding vloeistof- of gasdicht kan worden gemaakt, bijeengeplaatst. Hennep is een eenjarige plant waarvan de vezels werden gebruikt om er dichtingsmateriaal voor leidingen van onder meer gas en water van te vervaardigen; in gevlochten vorm wordt het in fittingen van buizen aangebracht. Het woordtype strikkoord (Q 117, Q 118, Q 121c) is een benaming voor geteerde hennep. Dit materiaal wordt als afdichting in fittingen aangebracht; het wordt op zijn plaats gehouden door een ingegoten ring van lood. In plaats van het ingieten van een loden ring kan ook met geteerd strikkoord en zgn. ɛkoud loodɛ een verbinding worden gemaakt. Dit laatste bestaat uit looddraad of bandlood dat in bossen in de handel verkrijgbaar is. Nadat de buisverbinding met strikkoord is opgevuld, worden er met behulp van de strikbeitel een aantal ringen looddraad achter gedreven totdat de verbinding geheel gevuld is (Tabak, pag. 317-318). Blijwol (Q 121c) en striklood (Q 117, 118) zijn benamingen voor dit ɛkoude loodɛ. Zie ook de lemmata ɛstrikbeitelɛ en ɛzetbeitelɛ. Kit (Q 117, Q 118, Q 121c) heeft dezelfde functie als lood. Volgens Zwiers I, pag. 187 wordt het onder meer onder de merknamen Fair en Hessoriet in de handel gebracht. Zie ook afb. 259. In Leuvense lijst 43, 3 werd gevraagd naar: "de afval van vlas of hennep, die gebruikt wordt om gaten te stoppen, om gasbuizen goed dicht temaken..." Uit dit materiaal zijn alleen die opgaven opgenomen, die specifiek verwezen naar materiaal voor het dichten van buisverbindingen.' [N 64, 123a-f; L 43, 3]
II-11
|
24293 |
paling, aal |
paling:
pōͅleŋ (L364p Meeuwen)
|
paling
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palm:
paləm (L364p Meeuwen),
paum (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen)
|
palm || palmboompje (buxus) [ZND m]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
bed:
będ (L364p Meeuwen
[(vier tot vijf voren)]
),
de volgende opgaven zijn meervoud
będǝ(n) (L364p Meeuwen),
pand:
pãnt (L364p Meeuwen
[(tien tot vijftien m)]
),
pɛn (L364p Meeuwen),
pandje:
pɛntjǝ (L364p Meeuwen
[(synoniem met bed)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|