33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rā̯zǝ (L364p Meeuwen)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
29012 |
rimpelen, fronsen |
fronsen:
fronsǝ (L364p Meeuwen)
|
Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.]
II-7
|
17599 |
rimpels |
voren:
voren (L364p Meeuwen)
|
rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
riŋk (L364p Meeuwen)
|
ring
III-1-3
|
17587 |
ringbaard |
ringbaard:
ringbaard (L364p Meeuwen)
|
ringbaard [N 10b (1961)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
ręŋǝ (L364p Meeuwen)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
vijzelen:
vēͅ.zələ (L364p Meeuwen),
vijzen:
vèze (L364p Meeuwen)
|
[Goossens 1b (1960)]vezen peulen ontdraden
I-7
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
riŋviŋər (L364p Meeuwen)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20792 |
rins |
amper:
Oppen door waas buter amper gewure Het A.N. amper is benoa, kriê, bekans
amper (L364p Meeuwen),
zurig:
zu.rəx (L364p Meeuwen),
zuur:
zoor (L364p Meeuwen)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)] || lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] || zuur, scherp van smaak
III-2-3
|
21214 |
riool |
rigole (fr.):
ps. omgespeld volgens RND!
rəjōl (L364p Meeuwen)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|