e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rook domp: domp (Meeuwen), soms hoor men dimp In de kamer waas bekans niks miêr te zeen van de sigarendimp dòmpe: het opstijgen van rook zonder dat men vuur ziet  dòmp (Meeuwen), rook: roet (Meeuwen), rook (Meeuwen, ... ), rø͂ͅi̯k (Meeuwen), Doa is geine ruik zònder veer  ruik (Meeuwen) rook || Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
rookvlees gerookt: geruikt (Meeuwen), gerookte schonk: ham  gərōktə šuŋk (Meeuwen), rookvlees: rookvlees  rui̯vleͅi̯s (Meeuwen) rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] || stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)] III-2-3
room creme: room  krɛ.m (Meeuwen), room: rou̯m (Meeuwen), ruim (Meeuwen), røͅĭm (Meeuwen), zaan: zoͅ.n (Meeuwen) creme || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room || room van de melk || zaan: room van melk I-11, III-2-3
roos (rode uitslag) roos: ry.s (Meeuwen) huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)] III-1-2
roos (rosa) roos: rōs (Meeuwen), ryəzən (Meeuwen), roosje: dim.  riêske (Meeuwen) roos || rozen [RND] III-2-1
roos van de schietschijf roos: roos (Meeuwen, ... ) De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
roosteren roosteren: reestere (Meeuwen), ruustere (Meeuwen, ... ), roosteren  ry(3)̄stərə (Meeuwen) gesneden brood roosteren || op een rooster braden || roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)] III-2-3
roosterschuif schuif: šīf (Meeuwen) De schuif waarmee de uitstroomopening van de blusbak kan worden afgesloten. Voor de schuif bevindt zich doorgaans een rooster waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. Dergelijke harde stukjes werden in Q 121 'mannetjeren' ('m'nšǝrǝ') genoemd. [N 30, 32d; monogr.] II-9
roskammen roskammen: rǫskamǝ (Meeuwen) Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102] I-9
rosmolen manège (fr.): mǝnē.zi (Meeuwen) De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] I-4