29983 |
schraagsteiger |
schraagstelling:
šrāxstɛleŋ (L364p Meeuwen),
stelling op bokjes:
stɛleŋ op˱ bekskǝs (L364p Meeuwen)
|
Kleine, lage werkvloer, samengesteld uit schragen en planken. Volgens de invuller uit Q 19 wordt de schraagsteiger vooral binnenshuis gebruikt door bijvoorbeeld de stucadoor. [N 32, 7a; monogr.]
II-9
|
18133 |
schram |
schram:
ṣram (L364p Meeuwen),
schrap:
ṣrɛ.p (L364p Meeuwen)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
schrapen:
ṣrɛ.pə (L364p Meeuwen)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20789 |
schransen |
doorlaten:
Omdejjet het niks kosde, höbben er zich op det fiêst vèèl aardig duurgeloate
duurloate (L364p Meeuwen),
spaden:
Noa di-j lang wandeling haudste dèè ins mote zeen spaje
spaje (L364p Meeuwen),
vreten:
vrète (L364p Meeuwen)
|
gulzig en doorgaans veel eten || overmatig eten en drinken || veel en gretig eten
III-2-3
|
17947 |
schrede |
schrede:
sjrei (L364p Meeuwen),
stap:
stap (L364p Meeuwen)
|
een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)] || Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kwaken:
kwaken (L364p Meeuwen),
schreeuwen:
schreeuwen (L364p Meeuwen),
šrīǝvǝ (L364p Meeuwen)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
I-12, III-3-1
|
19728 |
schrijftafel, bureau |
bureau:
byrō (L364p Meeuwen)
|
bureau
III-2-1
|
33816 |
schrikachtig |
schouw:
šȳu̯ (L364p Meeuwen)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
šjrikəljoͅ:r (L364p Meeuwen)
|
Schrikkeljaar.
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
rillen:
rillen (L364p Meeuwen),
schrikken:
sjrekə (L364p Meeuwen),
sjrikkə (L364p Meeuwen),
verschieten:
vərsjēͅtə (L364p Meeuwen),
verstijven:
verstijven (L364p Meeuwen)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken
III-1-4
|