30071 |
strekkenmaat |
strekkenmaat:
strekǝmoat (L364p Meeuwen)
|
De lengte van de strek van een baksteen plus één voeg. Onder de strek verstaat men de lange, smalle zijde van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Strek' in wld ii.8, pag. 75. [N 31, 8a]
II-9
|
18776 |
streng |
hard:
hard (L364p Meeuwen),
stipt:
stept (L364p Meeuwen),
streng:
streͅŋ (L364p Meeuwen),
strèng (L364p Meeuwen),
stug:
stug (L364p Meeuwen)
|
niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)] || streng
III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
streen:
strēͅn (L364p Meeuwen),
strɛ.n (L364p Meeuwen),
streng:
streng (L364p Meeuwen)
|
Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)] || streng (garen)
III-1-3
|
29140 |
strengen |
hachten:
haxtǝ (L364p Meeuwen)
|
Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b]
I-10
|
32649 |
strijkbord, riester |
riester:
rēstǝr (L364p Meeuwen)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
19666 |
strijken |
strijken:
strikə (L364p Meeuwen)
|
strijken
III-2-1
|
19442 |
strijkijzer |
bout:
bout (L364p Meeuwen),
boutje:
Het heeft te maken met bout Löt er op dat beitsje neet te heit weerd
beitsje (L364p Meeuwen),
strijkijzer:
strijkijzer (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen),
strīkizər (L364p Meeuwen)
|
strijkijzer || Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22085 |
stro |
strooi:
strűi̯ (L364p Meeuwen)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|
21093 |
stroef |
hard:
hard (L364p Meeuwen),
zuur:
zuur (L364p Meeuwen)
|
niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33856 |
strompelend lopen bij het aantrekken |
stoppelen:
stoppelen (L364p Meeuwen),
strompelen:
strompelen (L364p Meeuwen)
|
[N 8, 62k, 73, 79 en 80]
I-9
|