id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20847 | suiker | suiker: sokər (Meeuwen), als soornaam; Ze kwamen er op aaf wi-j de vlege op sòkker sòkker (Meeuwen) | suiker III-2-3 |
33230 | suikerbiet | suikerkroot: sokǝrkrű̄t (Meeuwen) | Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5 |
20543 | suikerklontje | klontje: klontje klontšə (Meeuwen), klotje: klétsje (Meeuwen), suiker: Gewuunlik pak ich geine sòkker inne koffie sòkker (Meeuwen) | klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] || suikerklontje III-2-3 |
20358 | suikeroom | suikernonk: sòkkernònk (Meeuwen) | suikeroom III-2-2 |
20260 | suikertante | suikertantje: sòkkertentsje (Meeuwen) | suikertantje III-2-2 |
17735 | suizen van de oren | tuiten: tytə (Meeuwen) | suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17978 | sukkelen | sukkelen: sigələ (Meeuwen) | Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18126 | syfilis | syfilis: sifilis (Meeuwen) | Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)] III-1-2 |
20951 | taai stuk vlees | leren lap: ein lère lap (Meeuwen), leren thijs: eine lèren Ti-js (Meeuwen), taai: tej (Meeuwen), det is mè tejje keddel tej (Meeuwen) | een stuk taai vlees of gebak || een taai stuk vlees of gebak || ongaar || taai III-2-3 |
20704 | taaie pannenkoek | leren thijs: lèren ti-js (Meeuwen) | een taaie pannekoek b.v. gebakken zonder gist III-2-3 |