21884 |
tegenvaller |
schade:
schade (L364p Meeuwen)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
ps. omgespeld volgens RND!
tələfōn (L364p Meeuwen)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
telefooncabine (<fr.):
ps. omgespeld volgens RND!
tələfōnkəbin (L364p Meeuwen)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
ps. omgespeld volgens RND!
tələgram (L364p Meeuwen)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
beteuterd:
beteuterd (L364p Meeuwen),
bətītərt (L364p Meeuwen),
ernaast pakken:
ernaast pakken (L364p Meeuwen),
ontgoocheld:
ontgoocheld zijn (L364p Meeuwen)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] || niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18984 |
teleurstellen |
tegenvallen:
tīgəvalə (L364p Meeuwen)
|
niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19253 |
ten einde brengen |
afmaken:
āfmākə (L364p Meeuwen)
|
een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17632 |
tepel |
deem:
dīǝm (L364p Meeuwen),
paardsdeem:
pē̜rsdiǝm (L364p Meeuwen)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-12, I-9
|
34452 |
tepel van een geit |
deem:
diǝm (L364p Meeuwen)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|
34320 |
tepel, tet |
deem:
diǝm (L364p Meeuwen),
mem:
mɛm (L364p Meeuwen),
tepel:
tē.pǝl (L364p Meeuwen),
tēpǝl (L364p Meeuwen)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|