21438 |
toeslag |
schrijfgeld:
schrijfgeld (L364p Meeuwen)
|
het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopmand:
loopmand (L364p Meeuwen)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19261 |
toestemming |
toelating:
toelating (L364p Meeuwen),
tylōͅtiŋ (L364p Meeuwen),
toestemming:
toestemming (L364p Meeuwen)
|
goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19663 |
toilet |
achter:
Inins stòng \'r op en zag: \"het is huug ti-jd det ich noa achter goan\
achter (L364p Meeuwen),
huisje:
Stinke wi-j einen hi-jskespöt
hi-jske (L364p Meeuwen),
schijthuisje:
een ordinairder woord voor w.c. Het heeft te maken met het apart gelegen gebouwtje met een deur waarin een hartvormige opening als verluchtingsmiddel diende
sji-jthi-jske (L364p Meeuwen)
|
het w.c. || w.c || w.c.
III-2-1
|
21215 |
tolboom |
barrier (<fr.):
ps. omgespeld volgens RND!
bərēͅr (L364p Meeuwen)
|
de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21381 |
tolgaarder |
commies (<fr.):
ps. omgespeld volgens RND!
kəmis (L364p Meeuwen)
|
de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
temat (L364p Meeuwen),
təmat (L364p Meeuwen),
təmatə (L364p Meeuwen)
|
[ZND 34 (1940)]tomaat || tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
25267 |
ton, maat van 1000 liter |
ton:
ton (L364p Meeuwen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 1000 liter [wisse, zak, mud, vat, ton] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22658 |
toneelspel |
toneel:
tənēl (L364p Meeuwen),
Toneel spelen; naar het toneel gaan.
təne.l (L364p Meeuwen)
|
Een voorstelling door een toneelgroep [spel]. [N 90 (1982)] || Toneel.
III-3-2
|
17727 |
tonen |
tonen:
ty.nə (L364p Meeuwen)
|
tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|