29028 |
tweede pas |
goede pas:
gojǝ pas (L364p Meeuwen)
|
[N 59, 76b]
II-7
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
twīēling (L364p Meeuwen)
|
tweeling
III-2-2
|
30096 |
tweesteense muur |
(een) tweesteense:
twīstęjnsǝ (L364p Meeuwen),
tweesteense muur:
twistęjnsǝ [muur] (L364p Meeuwen)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.]
II-9
|
33998 |
twijg |
gors:
gors (L364p Meeuwen)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
24495 |
twijg, jonge tak |
gors:
gors (L364p Meeuwen),
rijs:
ri-js (L364p Meeuwen)
|
rijs, dus takje || twijg
III-4-3
|
33597 |
ui, ajuin |
indj:
iêndsj (L364p Meeuwen),
juin:
jūi.n (L364p Meeuwen),
juun:
juun (L364p Meeuwen, ...
L364p Meeuwen,
L364p Meeuwen)
|
ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] || een ajuin [ZND 43 (1943)] || ui
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ii̯.ǝr (L364p Meeuwen),
ii̯ǝr (L364p Meeuwen),
īǝ.r (L364p Meeuwen),
īǝr (L364p Meeuwen)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
24260 |
uil |
bosuil:
katuil die in de boosen woont
boͅzil (L364p Meeuwen),
kattenuil:
katənil (L364p Meeuwen),
uil:
i-jl (L364p Meeuwen),
il (L364p Meeuwen)
|
bosuil || katuil || uil
III-4-1
|
22874 |
uit (voetbal) |
buiten:
buiten (L364p Meeuwen),
uit:
uit (L364p Meeuwen)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
18896 |
uitblinken |
uitblinken:
uitblinken (L364p Meeuwen),
y(3)̄tbliŋkə (L364p Meeuwen)
|
schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|