e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meeuwen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tweede pas goede pas: gojǝ pas (Meeuwen) [N 59, 76b] II-7
tweeling tweeling: twīēling (Meeuwen) tweeling III-2-2
tweesteense muur (een) tweesteense: twīstęjnsǝ (Meeuwen), tweesteense muur: twistęjnsǝ [muur] (Meeuwen) Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.] II-9
twijg gors: gors (Meeuwen) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
twijg, jonge tak gors: gors (Meeuwen), rijs: ri-js (Meeuwen) rijs, dus takje || twijg III-4-3
ui, ajuin indj: iêndsj (Meeuwen), juin: jūi.n (Meeuwen), juun: juun (Meeuwen, ... ) ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] || een ajuin [ZND 43 (1943)] || ui I-7
uier uier: ii̯.ǝr (Meeuwen), ii̯ǝr (Meeuwen), īǝ.r (Meeuwen), īǝr (Meeuwen) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9
uil bosuil: katuil die in de boosen woont  boͅzil (Meeuwen), kattenuil: katənil (Meeuwen), uil: i-jl (Meeuwen), il (Meeuwen) bosuil || katuil || uil III-4-1
uit (voetbal) buiten: buiten (Meeuwen), uit: uit (Meeuwen) (De bal is) uit. [DC 49 (1974)] III-3-2
uitblinken uitblinken: uitblinken (Meeuwen), y(3)̄tbliŋkə (Meeuwen) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4