21386 |
uithoren |
nieuwsgierigen:
nieuwsgierigen (L364p Meeuwen),
uithoren:
uithoren (L364p Meeuwen)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ű.tkűǝmǝ (L364p Meeuwen)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21786 |
uitleg |
uitleg:
y(3)̄tleͅi̯x (L364p Meeuwen)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
(zoom) uitlaten:
zø̜jm ȳtlǭtǝ (L364p Meeuwen),
diets maken:
diets maken (L364p Meeuwen),
uitleggen:
y(3)̄tleͅi̯gə (L364p Meeuwen),
verduitsen:
[ontrondingsgebied]
verdietsen (L364p Meeuwen)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7, III-3-1
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
aftreden:
a.ftrɛ.ijə (L364p Meeuwen)
|
Aftreden: (voetbalterm) twee spelers naderen elkaar door beurtelings een voet vooruit te komen; hij die de laatste voet kan plaatsen, wint en mag het eerst een medespeler kiezen.
III-3-2
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nieen (L364p Meeuwen),
niejen (L364p Meeuwen),
verzoeken:
verzoeken (L364p Meeuwen)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
het lijf afwerken:
het lijf afwerken (L364p Meeuwen)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
lelijk doen:
op eene lielekdoon (L364p Meeuwen),
sakkeren:
op eene sakkerren (L364p Meeuwen),
uitschelden:
y(3)̄tsxeͅldə (L364p Meeuwen)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
22454 |
uitsluitertjesdag |
sint-thomas:
st tomas (L364p Meeuwen)
|
De dag waarop de kinderen hun ouders buiten het huis sluiten. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ū.tspanǝ (L364p Meeuwen)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|